Ganzen leven in een groep die een "vlucht" wordt genoemd en die bestaat uit een mannetje en 3 tot 5 vrouwtjes.
Ganzen zijn grote, massieve watervogels met een afgeplatte snavel. Er zijn wilde en tamme ganzen. Het verenkleed van tamme ganzen varieert van grijs tot bruin tot wit. Ganzen worden gefokt voor hun eieren, dons, vlees of gewoon als bewakers. Hun schelle gegak is te horen zodra iemand in de buurt komt.
Ganzen broeden in moerassen omgeven door riet. Het mannetje wordt een ganzerik genoemd. Het vrouwtje bouwt het nest en het mannetje bewaakt het territorium. Het nest kan 3 tot 12 roomwitte eieren bevatten. De jonge gans wordt ganzenkuiken genoemd.
Ganzen brengen een groot deel van hun dag door met grazen. Het zijn vegetariërs die zich voeden met grassen, waterplanten, granen of groenten. De gans moet altijd schoon water tot zijn beschikking hebben. Zo creëer je een omgeving waar hij zich veilig voelt, zichzelf verzorgt en kan broeden.
De tamme gans heeft een goed geheugen, waardoor hij zowel mensen als situaties kan onthouden.